De Fransleraar

Ik krijg de laatste tijd steeds moeilijkere vragen in m’n mailbox. Geen probleem, ik bijt me vast en voorzie u van een antwoord, waar ik – eerlijk waar – tijd en moeite heb in gestopt, maar waarvan u niet mag denken “dit is de enige juiste Waarheid”. Soms echter krijg ik een vraag, en moet ik het antwoord schuldig blijven. Dat was het geval bij de vraag van Klintersaas:

“Is het grammaticaal fout om het te hebben over een duitsleraar een fransleraar een engelsleraar een nederlandsleraar etc? leraar duits leraar frans etc, klinkt beter, maar is fransleraar fout? en zoja wat is de regel daarover? waarom is wel geschiedenisleraar en geen fransleraar?”

Klintersaas is bij de pinken, en geeft al enkele aanzetten:

Een verklaring heb ik vooralsnog niet gevonden, maar ik vermoed dat het historisch zo gegroeid is. Een andere gebruiker opperde dat het zo was om verwarring met bijvoorbeeld “Franse leraar”, “Duitse leraar” te voorkomen.

Moeilijke vraag, en de vraag slingert al enkele weken rond in m’n mailbox. Ik kom er echter niet helemaal uit en hoop dus dat er slimme mensen iets kunnen bijdragen aan mijn onderstaande redenering. Eerst even vermelden dat woorden als Fransleraar wel degelijk voorkomen in Google, en dat ze dus zeker niet helemaal onbestaand zijn. Feit is dat ook ik Fransleraar (fransleraar?) duidelijk minder acceptabel vind.

M’n idee erover is toevallig een van m’n stokpaardjes: paradigma’s. Ik zag de volgende rijtjes voor me:

  • leraar biologie – biologieleraar
  • leraar aardrijkskunde – aardrijkskundeleraar
  • leraar Frans – X
  • leraar Nederlands – X

Het eerste idee is dan, het paradigma wordt onderbroken voor talen. Maar dan duikt bij mij meteen een voorbeeld als Hindileraar op, waarbij de naam van de taal helemaal niet is afgeleid van de landsnaam. Daar gaat het blijkbaar prima. De motivatie om het paradigma te onderbreken op basis van “het is een taal” blijkt dus niet te gelden, want taalnamen die niet afgeleid zijn van de landsnaam blijken wel voor “leraar” te kunnen staan (zonder vreemd te klinken).

Klintersaas heeft z’n vraag ook op het wetenschapsforum los gelaten. Daar heeft iemand het taalunieversum opgetrommeld. Die wisten te melden dat het bij Nederlands en Frans om woorden gaat die nog op de een of andere manier sterk verbonden zijn met een adjectief status. Dat lijkt wel min of meer te stroken met wat ik hier zeg, toch?

Uiteraard zijn verdere bedenkingen steeds welkom!

Vaatafwasmachine

In de mailbox kreeg ik de volgende vraag van Vincent:

Ik zeg altijd: vaatwasmachine. Mijn vrouw zegt altijd: afwasmachine.
Ik vind dat een merkwaardig woord. Alsof je een droogkast eerder een afdroogmachine zou noemen, en een boormachine een gaatjesmaakmachine zou noemen.

Vincent vindt dus dat “afwasmachine” een beetje redundant is. Hij redeneert waarschijnlijk als volgt: het is een wasmachine en die wast de vaat, dus ‘vaatwasmachine’. Klinkt als een geldige redenering.

Maar wat zegt Mijnheer Van Dale: “vaatwasmachine: zie afwasmachine” en dan een nette uitleg bij afwasmachine. Ook op basis van de populariteit van afwasmachine over vaatwasmachine in Google zou ik zeggen dat je het beter over een afwasmachine hebt (want dan stoot je het minste aantal mensen tegen de schenen!).

Trouwens, als je de redenering van Vincent doorzet, zou het eigenlijk een ‘afwas-wasmachine’ moeten zijn. Een wasmachine die de afwas doet.

Of zeg je wel eens tegen je vrouw: “we moeten de vaatwas nog doen?”

Enfin, waar het hier om gaat is natuurlijk dat het onduidelijk geworden is waar de woordgrenzen liggen/lagen. af – wasmachine, afwas – machine, af – was – machine, vaat – was – machine, vaatwas – machine, vaat – wasmachine.

Mijn mening daarbij is dat het een machine is, die de afwas doet, dus afwasmachine. Ik kan de redenering “het is een machine die de vaat wast, dus vaatwasmachine” ook aanvaarden. En het blijkt dat er een minderheid van de mensen ook “vaatmachine” zegt.

Op/af/uit/in – rit

Gelukkig nieuwjaar.

Als ik op een autosnelweg rijd, en ik bereik mijn bestemming, dan zeg ik “hier moet ik er af”. De andere taalkoespotter hier aanwezig zegt “hier moet ik er uit”.

Dat hangt samen met de volgende woordjes: voor mij is het een “afrit” voor haar een “uitrit”. Nochtans zijn we er allebei van overtuigd dat het tegenstelde een “oprit” is, en geen “inrit”. Paradigmatisch gezien heb ik dus deze keer gelijk (hoezee). Een “inrit” is immers iets dat voor je huis ligt.

Een “uitrit”, prfft…

Nee

Discourse markers, ze zijn er in alle vormen en kleuren. De interessantste vind ik op dit moment “nee”. Hoewel we immers zeer veel “ja” gebruiken – “jaja, wat een weer he” –  geven we opmerkingen met een hogere relevantie blijkbaar aan met “nee”. “nee, over die bril van Gert…”

Ook in het Duits gebruikt men “nee” om de draad weer op te pikken. In het Engels lijkt het me echter vrij vreemd om je opmerkingen te beginnen met “no”.

Waarom in godsnaam gebruiken we een negatief element om het gesprek een draai te geven? Moeten we “nee” hier wel zien als negatief? Misschien is het wel zoiets als in “ging jij niet naar huis”, waarbij de andere juist wel naar huis gaat.

Zijn er zo nog vermeende negatieve woordjes die juist gebruikt worden in iets dat niet meteen als negatief wordt gezien?

Openbare verkoping

Ik krijg vanmorgen een flyer in de brievenbus met in het groot “Openbare verkoping” erop. Het verbaast me dat de maker van de flyer zich genoodzaakt voelde om een alternatief te vinden voor het toch wel gangbare “openbare verkoop”. Het blijkt uit Google, dat nog meer mensen “openbare verkoping” in de mond nemen. Ik vraag me af of het geen vergezochte vorm van “hypercorrectie” kan zijn: de schrijver zegt zelf wel “openbare verkoop”, maar denkt “dat kan geen ‘schoon nederlands’ zijn” en gaat productief op zoek naar het substantief dat van “verkopen” kan afgeleid zijn. En dan kwam ie op zo’n taalkoe als “verkoping” uit.

Productieve affixen zijn behoorlijk interessant. Zo las ik laatst ergens (vergeten waar, sorry) het woord “lompiteit”. Kijk, da’s mooi, da’s taal, da’s genieten.

(oh en nog op die flyer: “Prachtige Kunstveiling”, met twee hoofdletters, in een cursief lettertype en op glanzend papier. Ik kan me voorstellen dat de kunst nog wel prachtig is, maar of die veiling nu zo mooi is, dat weet ik niet…)